Nieuws

HomeGeen categorieMedisch specialist in maatschap is ondernemer

Medisch specialist in maatschap is ondernemer

X heeft voor diverse medisch specialistische handelingen voor de maatschap mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie op naam van die maatschap declaraties ingediend bij de ziekenhuisadministratie. X was geen maat in die maatschap. X kreeg van het ziekenhuis 50% van het bij de zorgverzekeraar gedeclareerde bedrag uitbetaald. In geschil is het ondernemerschap. Hof Arnhem-Leeuwarden overwoog dat niet kan worden gezegd dat X haar werkzaamheden in het ziekenhuis zelfstandig en voor eigen rekening en risico heeft verricht en daarbij ondernemersrisico liep. Tegen dit oordeel heeft X met succes cassatieberoep ingesteld. Het hof heeft zijn oordeel gebaseerd op de omstandigheden dat X declareerde op naam van de maatschap en geen eigen declaratierecht had, en dat zij van de gedeclareerde bedragen ‘slechts’ vijftig percent kreeg uitbetaald. Aan deze omstandigheden kon het hof echter niet zonder meer de conclusie verbinden dat X niet aan het zelfstandigheidscriterium voldeed. Het hof diende deze omstandigheden te bezien in samenhang met de vereisten van continuïteit en het lopen van ondernemersrisico (vgl. HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH9774). Over de continuïteit van de werkzaamheden van X heeft het hof echter niets vastgesteld. Verder is zonder nadere motivering onbegrijpelijk waarom het risico dat X liep doordat zij geen inkomsten genoot indien zij niet voor de werkzaamheden werd ingezet, in dit verband van geen betekenis zou zijn. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Den Bosch, HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2203.

De reden waarom medisch specialisten in 2015 de bv in gingen en coöperaties gingen opzetten, was dat zij het recht om zelfstandig aan de zorgverzekeraars te declareren kwijtraakten. De gedachte was dat dit het einde van hun fiscale ondernemerschap zou inluiden. In deze zaak was voor rechtbank en hof de afwezigheid van het zelfstandige declaratierecht de doorslaggevende reden om X het fiscale ondernemerschap te ontzeggen. De Hoge Raad maakt daar ons inziens terecht korte metten mee. Hieruit kan worden afgeleid dat de hiervoor genoemde herstructureringen niet nodig zijn geweest.